Kelderbox met bepantserde deuren

Negen jaar geleden zat ik in de trein van Nijmegen naar Olst (nadat ik klaar was met de middelbare school in Arnhem, zijn mijn moeder en ik ingetrokken bij mijn stiefvader in Olst). Ik zat in een ouderwetse afgesloten coupé met zes stoelen en oranje bekleding. Ik was alleen, maar er kwam iemand tegenover me zitten. Het was een man. Tot aan zijn kin zag hij normaal uit. Een beetje onverzorgd en een dik buikje. Maar hij had zijn wenkbrauwen weggeschoren en daarvoor in de plaats hoog boven zijn ogen twee zwarte lijnen getekend. Zijn haar was gemillimeterd. Verder had hij wat oogmake-up op en droeg hij grote oorbellen. Ik deed alsof ik het de normaalste zaak van de wereld vond. Tijdens de treinreis deed ik zelf make-up op. Hij bekeek dit aandachtig en vroeg op een gegeven moment:

“Dat is mooi hoe je dat doet. Ik hou erg van make-up.”
“Ja, dat zie ik.”
“Wil je het bij mij opdoen? Ik wil het graag leren.”
“Nee, liever niet.”

Hij stapte in Arnhem weer uit en ik vond dat best fijn.

Een jaar later huurde ik een één-kamer-appartement in de buurt van de koepelgevangenis in Arnhem. Daar bleek deze man ook te wonen. Ik denk niet dat hij zich mij van de treinreis herinnerde. Ik hem uiteraard wel. Altijd zag hij er hetzelfde uit: helemaal als een man, maar dan met leipe make-up. Nu ben ik van huis uit heel wat weirdo’s gewend – mijn vader had en heeft vaak mensen over de vloer bij wie een steekje los is, en die bejegent hij altijd op dezelfde hartelijke, ontwapenende manier als ieder ander – maar bij deze man gingen in mijn hoofd altijd rode vlaggen omhoog: wees een beetje op je hoede.

Het één-kamer-appartement maakte deel uit van een klein appartementencomplex uit de jaren ’80 (goed geïsoleerd) met een kelder waar ieder appartement een box had. Deze boxen waren in het verleden nogal eens leeggeroofd en nu waren alle deuren bepantserd met metaal en fikse sloten. Vanwege de goede geluidsisolatie en die bepantserde deuren zag ik de kelder als een risicogebied. Als iemand je in een box zou opsluiten, zou niemand je horen en zou je nooit de deur eruit kunnen trappen.

Een keer toen ik er mijn fiets ging stallen, hing de man met de wenkbrauwen rond in de kelder. Ik zei hem gedag en nam me voor zo snel mogelijk die fiets te stallen en naar mijn appartement te gaan, maar hij begon tegen me te praten en deed al snel een nogal persoonlijke ontboezeming. Ik vertrouwde die man totaal niet. Mijn instinct zei dat de situatie bedreigend was, ook al nam hij geen agressieve lichaamshouding aan. Zijn toon was opdringerig. “Nu komt het er op aan om rustig en vriendelijk te blijven”, dacht ik.

Twee minuten later stond ik opgelucht met een bonzend hart tegen de deur van mijn eigen appartement met het slot drie keer dicht gedraaid.