Ik kwam op het Gutenberg project een boek tegen uit 1870 dat voorspellingen doet over het jaar 2070. Het heet Anno 2070 en is geschreven door de wetenschapper Pieter Harting. Het boek leert je niks over 2070, maar geeft wel een leuke inkijk in de stand van de wetenschap, de ideeën en de moraal anno 1870. Het pleidooi voor fundamentele wetenschap in onderstaande teksten is nu nog steeds relevant.
De auteur uit 1870:
“…En zoo wordt dan op nieuw bewaarheid, wat trouwens ook in vroegere tijden reeds zoo dikwerf gebleken is, dat de ontdekkingen, langs zuiver wetenschappelijken weg gedaan en alleen met het doel om onze kennis te vermeerderen, dikwerf later het meest uitgebreide praktische nut stichten!”
“Herinner u de uitvinding der photographie, die eerst mogelijk was geworden, nadat eene reeks van zuiver wetenschappelijke ontdekkingen was voorafgegaan: aan de camera obscura door Porta in de zestiende eeuw,—van de verkleuring van zilverzouten door het licht, door Scheele twee eeuwen later,—van het iodium, welks bestaan eerst in 1811 door Courtois werd aangewezen,—van het schietkatoen en het daaruit vervaardigde collodion door Schönbein, om nu niet te gewagen van verscheidene andere stoffen, die langs scheikundigen weg gevonden zijn en tot te voorschijn roeping en bestendiging der beelden dienen.”
“Maar vooral is het de telegraphie, welke het duidelijkst bewijst, dat de meest gewichtige uitvindingen, die het diepst hebben ingegrepen in den geheelen maatschappelijken toestand van het menschdom, slechts het uitvloeisel zijn van ontdekkingen, gedaan door wetenschappelijke mannen, die daarvan in de verte niet de nuttige toepassing konden voorzien.”
De fictieve man uit 2070:
“… Ook twijfelt niemand in dezen tijd meer aan het gewicht der zuivere wetenschap, en elke regeering rekent het zich tot een duren plicht deze te bevorderen waar zij kan, zonder te vragen of zij onmiddellijk reeds vruchten afwerpt, waardoor de stoffelijke welvaart der maatschappij gebaat wordt. En zulks te minder, daar elk verstandig man het voor een bekrompen en den mensch onwaardig denkbeeld houdt, de bevordering van stoffelijk geluk als het hoofddoel van het menschelijk streven te beschouwen. Er is immers nog een ander en oneindig hooger geluk: dat hetwelk voortspruit uit het genot van kennis te vergaderen, die het oorzakelijk verband doet inzien tusschen de verschijnselen, welke de natuur ons aanbiedt, of die de geschiedenis van den mensch en van alles wat bestaat ons leert.”